
Jurisprudentie
AQ8092
Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-30
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummers 0300097 en 0300183
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-30
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummers 0300097 en 0300183
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geschil tussen houder en eigenaar over vergoeding schade als gevolg van ontploffen speedkruiser door gebruik verkeerde vulopening.
Uitspraak
Arrest d.d. 25 augustus 2004
Rolnummers 0300097 en 0300183
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de gevoegde zaken van:
rolnummer 0300097
[appellant procedure A/geïntimeerde procedure B],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B],
procureur: mr J.S. Bauer,
tegen
[geïntimeerde procedure A/appellant procedure B],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B],
procureur: mr H. de Jong.
en rolnummer 0300183
[geïntimeerde procedure A/appellant procedure B],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in vrijwaring,
hierna te noemen: [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B],
procureur: mr H. de Jong,
tegen
[appellant procedure A/geïntimeerde procedure B],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel, eiser in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in vrijwaring,
hierna te noemen: [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B],
procureur: mr J.S. Bauer,
IN DE ZAAK MET ROLNUMMER 0300097 (procedure A)
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 14 maart 2001, 28 november 2001, 20 maart 2002 en 25 september 2002 door de rechtbank te Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 23 december 2002 is door [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] hoger beroep ingesteld van de vonnissen d.d. 20 maart 2002 en 25 september 2002 met dagvaarding van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] tegen de zitting van 5 maart 2003.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad de vonnissen van de rechtbank Leeuwarden d.d. 20 maart en 25 september 2002 tussen partijen gewezen te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de geïntimeerde alsnog in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van geïntimeerde bij arrest uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"bij arrest in principaal appèl de vorderingen van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] af te wijzen en in het incidenteel appèl de vordering van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] zoals gedaan in eerste instantie alsnog volledig toe te wijzen met de veroordeling van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] in het principaal en incidenteel appèl in de kosten van de procedure in beide instanties."
Door [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad in het incidenteel appèl: [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] niet ontvankelijk te verklaren in diens beroep althans hem de vorderingen in beroep te ontzeggen, kosten rechtens."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
IN DE ZAAK MET ROLNUMMER 0300183 (procedure B)
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 9 oktober 2002 en 29 januari 2003 door de rechtbank te Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 februari 2002 is door [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] tegen de zitting van 23 april 2003.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
I. te vernietigen het vonnis van de Rechtbank van 8 oktober 2002 en 29 januari 2003 en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B], oorspronkelijk eiser, geïntimeerde, af te wijzen.
II. met veroordeling van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] in de kosten van de procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd, met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
in het principaal appèl: [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] niet ontvankelijk te verklaren in diens beroep althans hem de vorderingen in beroep te ontzeggen;
in het incidenteel appèl: het vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 29 januari 2003 tussen partijen te vernietigen voor wat betreft de verdeling tussen partijen bij helfte van de schade en opnieuw rechtdoende [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] te veroordelen om aan [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de volledige schade waartoe [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] in de hoofdzaak met rolnummer 45446 is veroordeeld waaronder de volledige proceskostenveroordeling begrepen;
in het principaal en incidenteel appèl: [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] te veroordelen in de kosten van beide instanties."
[geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] heeft een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen, met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad in het incidenteel appèl het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden gewezen d.d. 29 januari 2003 tussen partijen te vernietigen, voor wat betreft de verdeling tussen de partijen bij helfte van de schade en opnieuw rechtdoende de vordering van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] af te wijzen met veroordeling van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] in de kosten van beide instanties, waaronder begrepen zowel het principaal en het incidenteel appèl."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] heeft in de zaak met rolnummer 0300097 - verder aan te duiden als procedure A - in het principaal appel tien grieven opgeworpen. In het incidenteel appel heeft [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] één grief opgeworpen.
[geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] heeft in de zaak met rolnummer 0300183 - verder aan te duiden als procedure B - in principaal appel zes grieven opgeworpen. [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] heeft in het daarbij behorende incidenteel appel twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
IN BEIDE GEVOEGDE ZAKEN
Ten aanzien van de feiten
1. Het hof gaat, met inachtneming van hetgeen de rechtbank als feiten heeft vastgesteld waartegen geen grieven zijn opgeworpen, van de navolgende als vaststaand aan te merken feiten uit.
1.1. Op zaterdag 24 juli 1999 heeft zich in de jachthaven van Warten een ongeval voorgedaan. [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] maakte die dag samen met zijn echtgenote en een vriend, [naam vriend], een tocht met de speedkruiser Zoef - merk Century, bouwjaar ongeveer 1970 - die hem door [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] ter beschikking was gesteld.
1.2. Voordat [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] de boot in ontvangst nam van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] is tussen partijen niet gesproken over de vraag op welke plaats op de boot zich de vulopening voor brandstof (benzine) bevond.
1.3. Tijdens de vaartocht meerde [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] aan bij het tankstation in de jachthaven te Warten om water en benzine te tanken. Aan de zijkant van de speedboot bevonden zich twee vulopeningen, een voor schoon water en een die was afgesloten en zich niet zonder hulpmiddelen liet openen. Deze was bedoeld voor een vuilwatertank. Op deze laatste vulopening was geen tank aangesloten.
1.4. [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] heeft water getankt in de watertank en heeft vervolgens met behulp van twee schroevendraaiers de dop van de vuilwatertankopening losgedraaid en in die opening ongeveer 66 liter benzine getankt. Deze benzine is deels in het oppervlaktewater en deels in de boot zelf terechtgekomen.
1.5. De vulopening voor benzine bevond zich op het achterdek van de boot, in de buurt van de motor.
1.6. Na het tanken van water en benzine werd de motor van speedboot gestart en kort daarop explodeerde de boot en vloog deze in brand.
1.7. De jachthaven in Warten waar de speedboot tankte, wordt geëxploiteerd door de Stichting Jachthaven Wartena. Deze stichting heeft ten gevolge van de brand schade geleden en daarvoor [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] aansprakelijk gesteld. Bij onherroepelijk vonnis van 24 juli 2002 heeft de rechtbank Leeuwarden [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] veroordeeld om € 22.081,34 aan deze stichting te voldoen, alsmede de aan de zijde van de stichting begrote kosten.
Korte aanduiding van de geschillen
2. In procedure A heeft [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] primair de koopsom ad ƒ 25.000,00 voor de speedkruiser van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] gevorderd en subsidiair een zelfde bedrag uit hoofde van schadevergoeding wegens zaaksbeschadiging. De rechtbank heeft, de grondslag in het midden latend, de geldvordering voor de helft toegewezen en de andere helft van de gevorderde schade voor rekening van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] gelaten.
3. In zaak B - die in eerste aanleg is opgezet als een procedure in vrijwaring behorend bij de procedure van de Stichting jachthaven Warten tegen [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] - heeft [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] gevorderd dat [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] veroordeeld wordt om aan [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] datgene te betalen wat hij aan de stichting Jachthaven Warten dient te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] voor 50% schuld heeft aan het gebeuren en heeft de vordering van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] gedeeltelijk toegewezen in die zin dat [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] de helft van hetgeen [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] aan de stichting moet betalen aan [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] dient te vergoeden.
Beoordeling van de grieven
4. De grieven strekken ertoe dat de geschillen in volle omvang door het hof opnieuw worden beoordeeld. [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] is van oordeel dat de schade geheel aan [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] moet worden toegerekend en dat geen sprake is van schuld aan zijn zijde. [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] is van oordeel dat de schade uitsluitend is veroorzaakt door een gebrek aan de speedkruiser.
5. [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] heeft in eerste aanleg in procedure A gesteld dat hij op 21 juli 1999 de speedkruiser aan [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] heeft verkocht en dat [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] in het daaropvolgende weekend verzocht om, gelet op het mooie weer, de boot dat weekend, voor de betaling en de feitelijke overdracht, mee zou kunnen krijgen, waarin [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] toestemde.
[appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] heeft ontkend dat sprake was van een koopovereenkomst. Volgens hem was er slechts sprake van een proefvaart.
6. Naar 's hofs oordeel is, ook indien van de juistheid van de door [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] gestelde feiten wordt uitgegaan, [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] ten tijde van de gebeurtenissen in de haven van Warten niet als eigenaar van de Zoef valt aan te merken omdat op dat moment de levering nog niet had plaatsgevonden; de levering zou volgens [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] (zie de conclusie van repliek in procedure A onder nr 17) immers eerst bij betaling plaatsvinden. De levering is ingevolge artikel 3:84 BW een eis voor eigendomsoverdracht. Het hof begrijpt de stelling van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] aldus dat [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] op 24 juli 1999 houder werd van de boot en dat hem bij de betaling het bezit zou worden verschaft via de weg van artikel 3:115 sub b (traditio brevi manu). [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] heeft in appel weliswaar gesteld dat [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] op 24 juli 1999 eigenaar van de Zoef was, doch hij heeft geen andere lezing van de feiten gegeven dan hij in eerste aanleg heeft gedaan. Derhalve gaat het hof ervan uit dat, zowel in de feitelijke lezing van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] als in die van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B], [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] ten tijde van de brand moet worden aangemerkt als houder van de speedboot Zoef en dat [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] daarvan de eigenaar was.
7. [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] heeft bij akte van 15 mei 2002 in procedure A, voor zover sprake zou zijn van een koopovereenkomst, deze ontbonden. Het hof oordeelt - veronderstellenderwijs uitgaande van een geldige koopovereenkomst - dat, nu de levering van een varende Zoef ten gevolge van de brand blijvend onmogelijk was geworden, [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] de koopovereenkomst kon ontbinden. Immers, ingevolge artikel 7:10 BW was het risico van het vergaan van de zaak tot de aflevering gebleven bij [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] als verkoper, waarbij onder aflevering ingevolge artikel 7:9 BW, tweede lid, is bedoeld het stellen van de zaak in het bezit van de koper. Daarvan was in de lezing van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] nog geen sprake, omdat dat eerst bij de betaling zou geschieden.
8. Hieruit volgt dat de primaire vordering van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] in procedure A, strekkende tot betaling van de koopprijs, niet voor toewijzing vatbaar is. Het hof passeert om die reden het aanbod van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] om te bewijzen dat sprake is geweest van een geldige koopovereenkomst als niet terzake doend.
9. In procedure A dient derhalve uitsluitend nog beoordeeld te worden of [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] onrechtmatig jegens [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] heeft gehandeld en of hij uit dien hoofde is gehouden de schade aan de speedboot geheel of gedeeltelijk te vergoeden.
10. Het hof oordeelt, evenals de rechtbank, dat [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] onzorgvuldig heeft gehandeld door een grote hoeveelheid benzine - waarvan de brandbaarheid en de daaraan inherente gevaren een feit van algemene bekendheid is - te tanken in een opening van de aan [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] toebehorende Zoef waarvan hij niet zeker wist of dat de opening van de brandstoftank was. De omstandigheid dat de opening was afgesloten en de dop zich niet met reguliere middelen liet verwijderen, had voor [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] een extra reden moeten zijn om te twijfelen of hij wel de juiste vulopening te pakken had. Bij twijfel had [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] zich dienen te onthouden van het tanken, zeker van een zo grote hoeveelheid benzine. Het had op zijn weg gelegen om de boot nader te (laten) onderzoeken teneinde zo zeker te stellen dat hij de juiste vulopening had gevonden, dan wel, als nog twijfel zou resteren, om telefonisch contact op te nemen met [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B], dan wel deskundige hulp in te roepen. [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] heeft aangevoerd dat zijn vriend [naam vriend] buiten hem om op de donderdag voor de brand een monteur ([naam monteur]) de boot had laten keuren en dat die desgevraagd had verklaard dat de vulopening van de brandstoftank aan de zijkant zat. Zo al juist, dan kan dit antwoord van een zijdens [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] ingeschakelde derde hem niet disculperen. Het had bij twijfel veeleer op de weg van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] gelegen deze vraag voor het vertrek op zaterdag 24 juli 1999 aan [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] te stellen. Het hof passeert dan ook het aanbod van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] tot het horen van [de monteur] als niet relevant.
11. Het hof verwerpt, onder verwijzing naar de brandgevaarlijkheid van benzine, het betoog van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] dat de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval bij het tanken van een grote hoeveelheid benzine in een verkeerde vulopening als heel klein moet worden aangemerkt, zodat hij zich niet van dit gedrag had behoeven te onthouden.
12. De rechtbank heeft [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] gevolgd in zijn verweer dat sprake is van eigen schuld van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] aan de brand, omdat geen brand zou zijn uitgebroken als op de afgesloten vulopening een vuilwatertank aangesloten zou zijn geweest. [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] heeft betoogd dat in bij de aanwezigheid van een op de vulopening aangesloten vuilwatertank de benzine daarin zou zijn opgevangen (en bij een teveel via de overloop op het oppervlaktewater zou zijn gestroomd, maar in ieder geval niet in de speedboot) waardoor een vrijkomende vonk bij het starten van de motor van de speedboot geen brand zou hebben veroorzaakt.
13. Het hof acht de door de rechtbank aangelegde maatstaf niet juist. [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] heeft niet aangegeven op grond waarvan de Zoef zou dienen te beschikken over een vuilwaterafvoer. De rechtbank heeft daaromtrent evenmin iets overwogen. Het hof heeft noch in de Wet Pleziervaartuigen noch in de richtlijn 94/25/EG waar deze wet op is gebaseerd en de daarbij behorende bijlagen een bepaling aangetroffen waaruit volgt dat op het moment van van kracht worden van deze regelingen (in 1997) reeds in de vaart zijnde pleziervaartuigen een verplichting geldt voor het aanwezig hebben van een vuilwatertank die is aangesloten op een vuilwaterafvoer. Dat uit deze regelingen blijkt dat nieuwe pleziervaartuigen, bij aanwezigheid van een toilet, over bepaalde voorzieningen op dit gebied dienen te beschikken, doet in dit verband niet ter zake. [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] had er niet op bedacht hoeven te zijn dat een derde de deugdelijk vastgezette dop van een loze vuilafvoer, welke dop bovendien - naar mag worden aangenomen - was voorzien van het opschrift 'waste', zou kunnen aanzien voor de opening van de brandstoftank, die zonder navraag zou verbreken en daardoor een grote hoeveelheid benzine zou laten stromen; hij was dan ook niet gehouden ter voorkoming van dit gevaar een tank op deze vulopening aan te sluiten. Van eigen schuld aan het ontstaan van de brandschade aan de zijde van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] op de door [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] gestelde gronden, is naar 's hofs oordeel dan ook geen sprake.
14. Evenmin kan het hof [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] volgen in zijn betoog dat de omstandigheid dat de verzekering van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] alleen schade aan de speedboot dekte indien [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] of een van zijn huisgenoten daar mee voer, als eigen schuld van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] zou moeten worden aangemerkt. Een verplichting voor [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] om zijn boot ook te verzekeren tegen schade aangebracht door onoordeelkundig gebruik door derden, acht het hof niet aanwezig. Veeleer mocht van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] - die volgens zijn eigen ter comparitie afgelegde verklaring in 1999 zelf ook over een andere speedboot beschikte - worden verwacht dat hij een deugdelijke aansprakelijkheidsverzekering had afgesloten die ook dekking bood bij schade als hier aan de orde.
15. Uit het vorenstaande volgt dat [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] gehouden is de schade van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] te vergoeden. [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] heeft deze schade gesteld op de door hem gevraagde koopprijs. [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] heeft aangeven dat, indien hij de boot had willen kopen, hij daarvoor minder had willen betalen. [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] heeft evenwel nagelaten - hetgeen wel op zijn weg had gelegen - om aan te geven wat de reële waarde van de Zoef was, onmiddellijk voorafgaande aan de brand. Mitsdien zal het hof het standpunt van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] volgend, de waarde van de Zoef stellen op ƒ 25.000,00 Niet ter discussie staat dat het wrak van de Zoef geen restwaarde meer vertegenwoordigde, zodat het hof in procedure A de vordering van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] tot het equivalent in Euro's van ƒ 25.000,00 zal toewijzen, hetgeen neerkomt op € 11.344,51.
16. In procedure B heeft [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] gesteld dat de schade aan de jachthaven te Warten op basis van de artikelen 1002, 1004 en 1005 van boek 8 BW, gelet op de uitleg van de Hoge Raad in HR 30 november 2001, NJ 2002, 143 (De Rooy-De Rooy) geheel voor rekening van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] als eigenaar van het schip dient te komen, omdat de brand op de Zoef aangemerkt moet worden als de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen en/of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen.
17. Uit het voorgaande volgt dat het hof niet de opvatting deelt dat de Zoef op het punt van de vuilwaterafvoer niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Ten overvloede voegt het hof daar nog aan toe dat als de aanwezigheid van een op de vuilwaterafvoer aangesloten tank al verplicht zou zijn, deze verplichting niet ziet op het voorkomen van brand doordat ten onrechte in een verkeerde vulopening wordt getankt. Het ontstaan van brand kan dan ook niet worden aangemerkt als de verwezenlijking van een bijzonder groot gevaar dat in het leven is geroepen doordat een op de vuilwaterafvoer aangesloten vuilwatertank ontbrak.
18. De vordering van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] in procedure B zal dan ook worden afgewezen.
De slotsom
19. De door [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] opgeworpen grieven slagen terwijl die van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] falen. De vonnissen waarvan beroep dienen te worden vernietigd.
20. In procedure A zal het hof [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] veroordelen tot vergoeding aan [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] van de schade, begroot op € 11.344,51 en zal [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in beide instanties worden veroordeeld, waarbij het salaris zal worden begroot naar tarief II (in eerste aanleg 3,5 punten en in hoger beroep 1,5 punt).
21. In procedure B zal het hof de vordering van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] alsnog afwijzen en hem in de kosten van het geding in beide instanties veroordelen, waarbij het salaris zal worden begroot naar tarief II (in eerste aanleg 2,5 punt en in appel 1 punt; het hof ken in deze procedure geen punt toe voor de conclusie van antwoord in incidenteel appel nu die geheel bestaat uit het verzoek om stukken uit procedure A als ingelast te beschouwen).
De beslissing
Het gerechtshof:
IN DE PROCEDURE A
vernietigt de vonnissen van 20 maart 2002 en 25 september 2002
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] om aan [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B] te betalen een bedrag van € 11.344,51, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 november 1999 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B]:
in eerste aanleg op € 289,10 aan verschotten en € 1.365,-- aan salaris voor de procureur,
in hoger beroep op € 328,-- aan verschotten en € 1156,50 aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
IN DE PROCEDURE B
vernietigt de vonnissen van 9 oktober 2002 en 29 januari 2003
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] af;
veroordeelt [appellant procedure A/geïntimeerde procedure B] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde procedure A/appellant procedure B]:
in eerste aanleg op € 181,51 aan verschotten en € 975,-- aan salaris voor de procureur,
in hoger beroep op € 313,20 aan verschotten en € 771,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart derze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Meijeringh en Kuiper, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 25 augustus 2004.